Bewegen met partikels wereld

Artistic Temporalities © Sarah van Wingerden

Ik volgde het afgelopen jaar het doctoraatsonderzoek van Karel Tuytschaever op de voet. Zijn project Als de kunstenaar zijn beeld inslikt gaat op zoek naar het beeld dat ontstaat in de belichaamde aanwezigheid van beeldmaker, cinematograaf, camera en gefilmd subject. Zijn zoektocht is in zekere zin een zoektocht naar het belichaamde zijn, naar de film die kan ontstaan wanneer er niet uitgegaan wordt van het lichaam van de performer als eenduidige semiotische entiteit of abstract gegeven, maar wanneer er net vertrokken wordt vanuit de belichaamde aanwezigheid: het hier, nu, gisteren, jaren geleden, het stille geheel van eigen intenties en bewerelde bestaan van de persoon in zijn omgeving, daar waar het beeld gecapteerd wordt.  

Ik was aanwezig bij een aantal sleutelmomenten in zijn werkproces, waaronder een residentie en eerste draaidag waar Karel als gefilmd subject werkte met twee van zijn vaste DOPs, Lothar en Henri; een draaidag met drie performers, Victor, Mira en Julian, die ik na de opnames interviewde over hun ervaring en een artistiek onderzoeksseminarie waar verschillende makers hun praktijk in dialoog brachten. Tussen deze momenten spraken we elkaar regelmatig om gedachten uit te wisselen en te reflecteren – altijd veeleer over het werk als proces dan over het werk als resultaat. 

Mijn tekst vormt dan ook geen antwoord op (resultaat) maar een verlengde van deze ervaring, waarin het onderzoek, de dialoog, het werk – dat vluchtige samenzijn van hoofden, lichamen, stemmen en daardoor werelden – zichzelf verder zet.  

Beginnen 
Eerder vroeg ik me af: met welke versie begin je?  

Die vraag ging eerst over: welke alinea komt eerst? Waarmee vang ik aan? Hoe begin ik dit uit te leggen? 

Het moment brak aan waarop ik te lang naar de vraag had gekeken, waardoor hij ging betekenen: met welke versie van de persoon? Met welke ontmoeting?  

Maar evengoed: hoeveel vertrouwen leg je in wie in jouw naam schreef een aantal maanden voordien? Wat wordt gecapteerd en wat van het gecapteerde is waar? Een pijnlijk woord, we slikken het terug in. 

Nog eerder was er de vraag: hoe onderzoek je een proces?  

Neen – hoe onderzoek je dit proces?  

Hoe onderzoek je een praktijk als levend, dynamisch iets. Het heeft te veel bewegende delen. 

Het levende lichaam en de levende taal 
– De fascinatie met het bewegend beeld in de eerste helft van de 20ste eeuw hing deels samen met een verlangen naar onmiddellijkheid. Leven op beeld. 

– Ik sprak Karel enkele dagen geleden. Hij had de eerste montages van de portretten van Victor, Julian en Mira af. Hij overwoog welk materiaal hij zou meenemen naar het seminarie.  

Mijn hartslag is nog licht verhoogd na de omwegen die ik aan een steeds haastiger tempo doorfietste op weg naar onze afspraak. Het gebubbel van bruiswater op tafel houdt de tijd bij terwijl de beeldmaker het werk overweegt.  

Uiteindelijk zegt hij: “Ik denk dat ik Victor ga meenemen naar het seminarie.”  

Niet de beelden, niet de film, niet de montage, maar Victor. De hele persoon. 

– De persoon wordt geen teken om iets uit te beelden, maar blijft ervaring: dynamisch en responsief. Iemand op beeld. Niet als beeld.  

– In die zin doet het me denken aan wat onderzoekers schrijven over haptische ervaring in literatuur, waarin het menselijk lichaam niet langer beschreven wordt als een teken binnen een systeem, maar waarin geschreven wordt vanuit het lichaam. Een levend lichaam, de mens als mediator, voeler, ervarende entiteit.  

– Dit betekent?  

– Taal die sensoriële impressies opsomt als geïsoleerde indrukken, zonder ze hiërarchisch weer te geven. 

– Zintuiglijkheid zonder interpretatieve act.  

– Navertellen zonder een structuur toe te voegen?  

– Zichtbaar maken wat voor de structurering was, is.  

Structuur betekent. De afwezigheid ervan is natuurlijk nog steeds structuur, dus betekent.  

– Maar taal is een interpretatie van zintuiglijke informatie?  

– Wat zo’n literatuur is, doet… Het zoekt een taal of probeert te beschrijven zonder dat het woord de interpretatie direct beschikbaar maakt. De auteurs staan stil bij zintuiglijke indrukken zonder dat ze worden herleid naar betekenis. Alsof de auteur zich kortstondig probeert te ontdoen van de taal, van het feit dat die taal heeft en de wereld doorheen de taal kent en interpreteert. Alsof je zoekt naar wat een indruk zou zijn zonder je begrip ervan. Alsof je je indrukken zou proberen weergeven als een reeks momenten, zonder het moment terug te integreren in een verhaal over dat moment.  

– Snapshots van je belevenissen (binnen) bij de gebeurtenis (buiten). Muybridge’s chronofotografie maar dan van je binnenwereld. Met de buitenwereld, als voortdurende dialoog.  

– Zoiets… 

– De taal breekt dan in confrontatie met de ervaring die hij wil bevatten. Plots zie je dat je gewoonlijke ervaring van de wereld als continuïteit het product is van continue interpretatie. Alle aanwezigheid die we in ons opnemen… 

– … is in zekere zin altijd al geïntegreerd in of met de persoon die zich ertoe verhoudt.  

– De wereld druppelt door een mens, wordt een sediment, aders in marmer. Lijnen die ons vasthechten aan de wereld. En dan beweegt de persoon met die partikels wereld zich wederom in de wereld en het patroon herhaalt zich. Meer mensen die de elementen verzameld in de eerste persoon meenemen, ademen, doorgeven, versterken of ontkennen. 

– De binnenwereld is de binnen-buitenwereld en omgekeerd?  

– Zoiets. Aanwezigheid beweegt zich steeds in dat proces van en tussen mensen, wezens, entiteiten. Of misschien is aanwezigheid dat proces.  

– Het zijn van anderen trekt aan ons. Of dit is vaak hoe de ervaring van samen leven of zijn in ruimte zich voor mij manifesteert. Het zijn van anderen trekt aan mij en ik voel de neiging om terug te trekken. 

– Een neiging om ruimte te bewaken in het netwerk van zijn?  

– Velen zoeken een taal die zichtbaar maakt hoe we onze samenhang anders kunnen denken en daardoor anders kunnen ervaren. We zoeken een taal om onszelf te denken als deel in een ecosysteem of ecologie, een taal die ons in staat zou stellen niet meer terug te trekken. Een taal die ons niet overtuigt van de noodzaak een plaats uit te houwen voor onszelf – een mirage met de belofte van stabiele, constante veiligheid, fortified, geconsolideerd. Een andere taal die vertrekt vanuit de veronderstelling van leven in de plaats van schaarste, waarin fluïditeit en flexibiliteit of een staat van flow veiligheid weerbaarheid produceren.  

– Maar taal staat niet centraal in het werkproces. Wel: aanwezigheid, het lichaam, mens tot mens. Ik verbaas me vaak over hoe weinig Karel uitlegt of verwoordt in samenwerkingen. Misschien verbaas ik me vooral over hoe weinig woorden genoeg blijken.  

– En samenwerking, verbinding. Weerbaar en werkbaar gaan hand in hand hier.   

– Iemand schreef ooit: “il n’y a pas de continuité entre la sensation et les mots”. Zintuiglijkheid is misschien wel het meest wezenlijke dat mensen delen ondanks de eigenheid van iedere ervaring en ieder lichaam. Ervaring is aanwezig voor iedereen. Woorden, taal… 

– Wat begrepen wordt onder communicatie, verbindt (alleen) in theorie? 

– Wat gezegd kan worden, wat zich laat zeggen, reflecteert niet per se wat we effectief delen of gemeenschappelijk hebben.  

– Wat is dan verbinding in dit werkproces? Wat is de voorwaarde ervan, de vorm? Van waar komt het? 

 

Vertrouwen  
Vlak nadat ik thuiskwam van de residentie in het Dommelhof wandelde ik door mijn kleine maar al te drukke thuisstad, oorverdovend na een aantal dagen stilte tussen de bomen. De stad in zijn opdringerige vorm van hel winterlicht, schelle en veelvuldige opgewonden stemmen, hybride geworden autobestuurders zich uitdrukkend via de stem van hun wagen, rondrazende kinderen op steppen, met puntige takken, met uitgelaten, hardlopend enthousiasme, afgeleide hoofden en weinig ruimtelijk besef (net als ik), met plots opduikende elektrische vervoersmiddelen, te snel ontstaan om er een etiquette voor te ontwikkelen en reeds weggestuifd voor je emotie zich volledig heeft gevormd rond het feit dat iemand je net bijna aanreed – die stad. Ik merkte pas na een uur of twee, toen ik rondwandelde rond spitsuur in die stad, dat ik al heel de tijd automatisch glimlachte naar iedereen die ik passeerde op straat, dat ik geen noise cancelling headphones aanhad, dat mijn schouders in rust op een zeer redelijke afstand van mijn oren lagen, dat ik geluiden had opgemerkt en gezichten die onmiddellijk weer waren vervlogen maar in die korte momenten wel hadden bestaan, waren binnengekomen, hallo hadden gezegd. Dit is voor mij tekenend voor hoe Karel werkt. Het raakt, voor mij, misschien aan de essentie van zijn project. Als ik deze gedachte volg, dan gaat zijn project over werk, samenwerking en gemeenschap, als een essentieel, inherent menselijk gegeven. Werk als een deel van zijn; zijn als een deel van werk. Een zoektocht naar leefbaar werk die zich ontvouwt rond één zeer specifiek metier, terwijl dit gesprek doorheen sectoren en over landsgrenzen heen echoot.  

Marguerite Duras stelde dikwijls dat komen tot observaties over de mens, steeds vereist dat er wordt gedacht doorheen het kleine, lokale; de eigen doorleefde ervaringswereld van één specifieke persoon, en dan nog één, and so on. Alles begint met één persoon, fictief of echt, die wordt benaderd als echt genoeg, veelzeggend genoeg, om serieus in beschouwing te nemen.  

Aandacht voor de persoon zit ook in Karels werk. Hierdoor resoneert het artistiek onderzoek verder, als een meditatie op werk en gedeelde verantwoordelijkheid, samenwerking, expansief omdat het toelaat samen stil te staan, indrukken te laten vallen waar ze vallen. In het proces en in het werk is er een aandacht voor precisie die weigert de vorm aan te nemen van categorisering of ordening. De precisie lijkt te bestaan in: maatwerk, menselijkheid. De precisie zoekt de randvoorwaarden voor een draagvlak. Hoe dragen we keuzes, hoe dragen we mensen? Dit is de kern van werk.*  

*Dit is de kern van werk als het geheel van acties dat leven mogelijk maakt veeleer dan louter winst.   

Hoe dragen we ons? Dat betekent ook: hoe laten we ons zichtbaar zijn? 

De verstilling van Karels werk – proces en film zijn allebei dat werk – verschijnt aan mij als een geweldloos verzet tegen een wereld die raast. Verzet dat grotendeels bestaat uit een bewuste omgang met tijd en mensen. Aanwezigheid. Of zoals iemand zei tijdens het proces: kijken en laten kijken. Ergens zijn en je in dat zijn laten zien.   

Beweging/focus  
Eadweard Muybridge’s The Horse in Motion (1878) wordt dikwijls aangehaald als sleutelmoment in de geschiedenis van het bewegend beeld. In zijn captatie vervalt het levende (beweging, zijn) in Zeno’s paradox (een reeks momenten van stilstand).  

In dit heden lijkt de afstand tussen zijn chronofotografie en de 24 of meer frames per second die vandaag de commerciële standaard zijn ontzettend groot: projecteer je twee opeenvolgende frames over elkaar, dan zie je hoogstens een iets meer bibberige aflijning door de minuscule verschuiving van de figuur in het kader. Die bibber tussen frame A en frame B zou dan het nieuwe iconische beeld van de cinema zijn.  

Van dichtbij genoeg beschouwd capteert film niet langer beweging maar kleine verdubbelingen, oneindige reeksen (bijna-)tweelingen. Dezelfde blik, dezelfde schaduw, dezelfde spierspanning… Meer van dezelfde persoon. De film is nabij geslopen, brengt de aanwezigheid dichter bij de aanwezigheid.    

– Eigenlijk net niet, elk beeld in de sequentie – elke versie van dezelfde persoon – is net-niet hetzelfde. Maar dat blijft onzichtbaar voor het blote oog. Hoe lang je er ook naar zou kijken.  

– Mens A in frame 1 en dezelfde Mens (A) in frame 2 zijn nagenoeg hetzelfde, nog steeds in datzelfde moment. Een echo.   

– Een dubbelganger. Cinema is geobsedeerd met verdubbeling, dubbelgangers.  

– Alsof er ooit een filmmaker was die te lang stil had gestaan bij zijn beelden. Deze dichte beelden, verwant en nabij een zelf, nagenoeg huid op huid met dat zelf. 

– Als gegrepen door een angst voor die ontdubbeling.  

– Alsof die er daarna nooit meer in was geslaagd de angst uit het werk te halen. Alsof de dubbelganger daardoor was overgegaan van een beeld (dichtbij) naar een idee of een troop. Alsof de verdubbeling ontsnapt was aan het beeld om iets bedacht en besproken te worden. 

– Een figuur in een frame die probeert te ontsnappen aan hun evenbeeld een frame verder, te dichtbij.  

– Een dichtbij gevormd door net-niet-zelfdes, een dichtbij waarvan het enige teken van leven die bibberige aflijning is.  

Maar we filmen nog maar zelden op film.  

Tijdens de draaidag in het Dommelhof was één van de grootste technische uitdagingen het handmatig in focus houden van het gefilmde subject bij een lineaire dolly. Karel werd in beeld gebracht, en beide DOPs, Lothar en Henry, waren actief betrokken bij het creëren van dat beeld. Ik volgde live mee op een monitor waarop de scherpte van het beeld het best zichtbaar werd. Zo werd het aan mij om de cue te geven dat het gefilmde subject ergens gedurende de camerabeweging uit focus was gevallen. Aangezien geconcentreerd naar een scherm pieren zonder al te veel te knipperen na een tijd je eigen focus nogal onscherp maakt, zeker wanneer je contactlenzen uitdrogen, verloor ik soms vertrouwen in mijn oordeel. Tegelijk duikt iets op in de beweging tussen de vier actoren aanwezig, in de concentratie die ontstaat in die ruimte en die ruimte, voordien nog een architecturaal wit doek, feitelijk vormt, inricht – een nieuw bestaan influistert. Ooit verhouden we ons alleen nog tot de afdruk, kijken we naar de wereld die achterbleef in wat gemaakt werd. Ooit verdwijnt dit of gaat het verloren in het deinen van tijd, expansief, die ons ongedurig achterliet. We kennen al de werelden van het werk nog niet, ze zijn steeds in de maak.  

Een uur voordien, wanneer ik na kort iets te eten de opnamelocatie terug binnenkom, noteer ik “Sereniteit, soft spoken omgang met elkaar op de set. De lege zwarte scène met de uitgelichte mannequin en de stilte van Lothar, Henry en Karel die de set nog verder aan het opzetten zijn. Indruk van een ritueel, opnamezaal als kerk binnenstappen.”  

Ik word opgenomen in het systeem, observeren is ook betrokken, is beweging, collectief. De indruk van de stille toewijding die de praktische acties aan elkaar weeft blijft zinderen, ook wanneer ik zelf deel uitmaak van de bedrijvigheid. De concentratie van Henry, Lothar en Karel tijdens de lineaire dolly is absoluut, zichtlijnen lijken te materialiseren tussen performer en beide DOP’s. Onmiddellijke aanpassingen in respons op een bescheiden beweging vier meter verderop. Een beetje alsof iemand op satirische wijze een beroepswereld probeert weer te geven in het visuele register van een natuurdocumentaire. Ik voel me ergens ontheemd, niet gewoon in de omgeving te verkeren van mensen in een dergelijke staat van alertheid. Alsof afzonderlijke zenuwstelsels plots aansluiten op een gedeeld communicatienetwerk dat er blijkbaar altijd al was, maar waar niemand het ooit over heeft.  

Bij sommige opnames is iedere persoon zo diep verzonken in het moment, in de ene actie, de ene millimeter na de andere op de remote focus, dat hun bewustzijn van de bredere ruimte, de anderen waarmee ze in afstemming zijn, haast onmogelijk lijkt. Het is er echter deel van. Een tijdelijk collectief bewustzijn dat zich vormt in de gedeelde actie, onafhankelijk van de afstand tussen DOP en acteur. 

De focus op de monitor trilt nog steeds bij elke nieuwe take op de rand van de scherpte alvorens van dit punt weg te kantelen, te vervallen in een zachte waas. De machine deelt niet in dezelfde stabiele spanningsboog van de mensen die er samen, geduldig, een beeld van willen ontfutselen.  

Na de zoveelste poging wordt het leven erin zichtbaar. Het telkens mislukken van het handmatig in stand houden van de focus brengt de menselijkheid en concrete lichamelijke aanwezigheid van de camera-operator in het shot, zijn vergeefse onderhandelingen met de machine. Een trace van de fysieke betrokkenheid van de personen achter de camera, opgenomen in de dynamiek van het moment en als dusdanig in het wezen van het beeld.  

– Ik dacht dat het hier ging gaan over de verdubbeling van versies, beelden waar je bij was en die je terugziet, verschillen?  

– Er is daardoor toch een moeilijkheid geslopen in het verwoorden van wat is vastgelegd? 

– Het verschil tussen het beeld dat gemaakt wordt en wat er uiteindelijk op beeld staat resoneert in de trilling van het beeld, resoneert in de evenbeelden op set die vastzitten in eenzelfde beweging, of in de stilstand van die beweging. 

– Beweging is verdwenen, het gaat over nabijheid. 

– De gedeelde focus van alle aanwezigen die samenkomt in de lineaire dolly zonder focus…  

– En wat er van over blijft op beeld, wie en wat er allemaal is opgenomen.  

– Ook zij die spoorloos blijven in de gecapteerde ruimte, zijn zij – stil, transparant, verdwenen voor nieuwe blikken – deelachtig?  

Een praktijk  
– We kijken.    

– Er is iets ontstaan. De beeldmaker heeft het niet ontfutseld. 

– Niet aan een verhaal, idee, personage of compositie. Die kunnen later nog komen, ook daar kunnen we op wachten.  

– Een praktijk uitbouwen is werken aan onze capaciteit om aanwezig te zijn bij mensen en projecten. 

– Het is moeilijker om consequent aandacht te leggen in onze acties over dagen heen, doorheen een heel leven, dan de “waarheid” te erkennen van een concept, theorie of uitspraak.  

– Dan te erkennen dat iets waarde zou hebben in praktijk.  

– Het kost meer moeite om een manier van werken op te bouwen en deze praktijk uit te bouwen met zorg.  

– Zorg kost moeite.  

– Of is een grotere investering. In communicatie naar anderen, en geduld, en openheid en flexibiliteit.  

– Wat het beeld kan, wil, vraagt, verzucht en ontgaat is niet set in stone. Wat de acteur-beeldmaker doet op de set is eveneens gelijktijdig een antwoord en een vraag. In ieder voorstel ontstaat een dialoog. Wat we denken, voelen, hoe we aankwamen, wat nodig is… In gesprekken en zijn eigen teksten haalt Karel aan hoe je als acteur op een set echter vaak wordt gekozen, gepositioneerd en behandeld als een object, iets éénduidig dat een bepaalde functie moet uitvoeren op commando.  

– Stelling: Het kost meer moeite om te werken aan een proces dan een product. Het kost meer moeite omdat het vereist dat je er steeds bij bent – het werk heeft geen finaliteit.  

– Als we lang genoeg wachten blijkt dat het werk werkt en dat iedere persoon deelneemt in het werkproces: ze zijn er. We zijn er. Het werk deconstrueert de rol, scripts in de brede zin: menszijn als een reeks functionaliteiten.  

– Het is steeds in dialoog, het onderzoek leeft door in de mensen die meewerkten, niet alleen in de film. Het wordt in die zin deel van mensen. Een deel van het zijn van het werk is dat het tijd maakt om deel te kunnen worden. 

– Een bepaalde soort regie maakt mensen minder (of probeert). 

– Als je acteurs behandelt alsof ze de functionele complexiteit hebben van een espresso-apparaat, met een spreekwoordelijke knop voor elke emotie, wat is daarvan dan het resultaat? 

Laat ons ervan uitgaan dat de implicaties hiervan gelijkaardig zijn in elke samenwerking. Dat we misschien meer bereiken als mens dan als spreekwoordelijk espressoapparaat. Willen we dat alle conclusies zijn uitgelicht voor we ergens mee zijn aangevangen?  

Laat aan ons het proces, de nabijheid ervan.  

We beginnen iets te zien.