Het hedendaagse circus als oefening

Ze zeggen dat jij te voet komt en te paard vertrekt, maar jij begint en eindigt in onze vingertoppen. Je kan doorvloeien in handpalmen, armen en schouders. Je kunt geleidelijk je intrek nemen in soepele nekspieren en in een ontspannen middenrif. Dobberen in de ruimte in het bekken of plaatsnemen in de stevigheid van dijbenen en kuiten. En uiteindelijk settelen in de bal van een voet of zelfs in een van de grote tenen.

En de paarden? Die hebben er, wat mij betreft, niets mee te maken. Al helemaal niet sinds dieren in een circusvoorstelling nauwelijks nog voorkomen.

§

Ik herinner me mijn eerste circus en dat ging gepaard met voorpret. Een rode ronde tent, omringd met woonwagens en verbouwde bussen, neergestreken op het grote grasveld in het dorp. Er stonden drie kamelen in een afrastering. Met hooibalen. Net als opa’s koeien. De olifanten heb ik er misschien zelf bij verzonnen en in een vrachtwagen met een kooi zaten twee tijgers. Hooggeëerd publiek!

Witte paarden met een plumeau op hun hoofd draafden in een cirkel door de piste. Een man en een vrouw die op de ruggen van de paarden oversprongen van dier naar dier; in en uit elkaars armen.

Twee tijgers, die op een kruk moesten plaatsnemen. Met één poot. Met twee poten. En zitten. Ze sprongen na elkaar door een brandende hoepel. De dompteur keek één van de dieren diep in de bek, nadat die ene tijger even heel ongehoorzaam had geleken. Drums ondersteunden het moment met zenuwachtig geroffel.

Ademloos keek ik destijds toe. Ik was tien.

Maar als ik er nu op terugkijk vrees ik dat de ongehoorzame tijger zeer gehoorzaam toneelspeelde. De dompteur vertrouwde erop dat de tijger de vrees bij het publiek zou aanwakkeren, maar zijn hoofd er niet zou afbijten.

§

Het is een regenachtige dag op het festivalterrein van Circolo. In de Kempentoren daalt een jonge man af aan een touw om zijn middel. Hij zweeft van boven helemaal naar beneden. Hij roteert bedachtzaam om zijn assen, stopt vlak boven de grond en raakt, met zijn vingertoppen, heel behoedzaam de ondiepe waterplas aan die op de grond ligt.

Een verdwaalde engel die uit de hemel is gevallen en nog altijd niet is geland.

Dan zet hij zijn hand krachtig op de bodem, duwt zich af en begint zijn weg naar boven, waar hij een andere man ontmoet en samen vliegen ze door de lucht.

De Kempentoren is zevenendertig meter hoog. Het publiek mag tijdens de voorstelling de toren op en af lopen en slingert als een spiraal om de luchtacrobaten heen.

Ik durf niet naar boven.

§

Voor mij is het niet vanzelfsprekend dat ik opgevangen word als ik val.

Voor mij is niet vanzelfsprekend dat ik niet val.

Voor mij is het niet eens vanzelfsprekend dat de Kempentoren zal blijven staan.

Het hoeft niet mijn voet op de trap te zijn, die het materiaal laat falen. Het kan de wind zijn. De ritmische tred van de massa. Het toeval. Van een juist nu losgetrilde schroef.

Ik ben bang. Als ik het al ooit had,

ik heb het mijne verloren.

§

Drie acrobaten. Een vierkant, oranje podium dat lijkt te zweven.

In een ritme stappen ze in één enkel patroon langs en door elkaars baan heen. Dan verandert de voet bijna onmerkbaar van baan. Het wordt lichter op het podium. Een hand wordt ritmisch op een bovenbeen gelegd. Herhaald.

Een stille canon, waar de een begint en de ander wat later hetzelfde geluidloze lied inzet. Een vormenspel dat eindeloos doorgaat.

Concentratie. Beheersing. Een oneindige stroom van stappen in een tempo waarvan je je afvraagt of ze dat gaan volhouden en dan gaat de vrouw op haar handen staan. Dan buitelen de acrobaten over en langs elkaar heen.

En plots staat er één op de rand van het podium en die valt er niet af. Ze bevinden zich op een hellend vlak van uitputting en beperkte ruimte. 

Almaar het repetitieve van hun stappen.

Iets in mij komt tot rust.

Aan de acrobaten ontsnapt een zucht en af en toe een glimlach onderling.

Zij zijn één lichaam, dat zich de almaar schuiner wordende helling optrekt.

Wij zitten in het rode velours.

Na de voorstelling vraag ik aan een acrobaat waaraan hij denkt tijdens de voorstelling. Nu ik naast het oranje podium sta, staat dat super schuin.

Ik zou niet eens één keer naar boven kunnen rennen.

Hij kijkt me heel verbaasd aan. Zoiets heeft nog niemand aan hem gevraagd.

‘Ik ben voortdurend aan het voelen en aan het bekijken wat ik fysiek moet doen om te reageren op wat er gebeurt.’

§

Ik denk aan de ontelbare keren dat de handen elkaar niet mis hebben gegrepen.

Dat de handen niet wegglippen.

Dat wat er vastgepakt wordt gewoon stevig blijft staan.

Vertrouwen, hoe gaat dat eigenlijk?

§

Jij bent de lichtblauwe gloed die zacht en warm door de vingers van mensen naar binnen glipt en zich daarbinnen een weg baant.

Hoe kom jij daar?

§

Soms zit het

splijten in verschillende dimensies

in een klein gebaar.

De hand van de ander die uit jouw handen glijdt.

§

Het kan zijn dat jij plotseling een bewustzijn verlaat waarin je maanden, jaren, niet zelden bijna een heel leven lang hebt geleefd. Je groeit, zoals een wisteria of clematis.

Je vlecht jezelf om en door allerlei staketsels en verbindingen.

Jouw onverwachte verdwijning laat een ravage achter.

§

Contactimprovisatie verkent het eigen lichaam in relatie tot anderen door gebruik te maken van de basisprincipes van het delen van gewicht, aanraking en bewegingsbewustzijn. Laura Saumweber onderzoekt dit in relatie tot fysiek vertrouwen. Ze vertelt over een theorie: ‘Vertrouwen is een welwillende verwachting tussen twee of meer personen, een zelfverloochening, die gepaard gaat met het loslaten van controle en de mogelijkheid om risico te lopen dat dat vertrouwen wordt teleurgesteld.’

In haar voorstelling valt er iemand van heel hoog naar beneden. Iedere keer weer.

Saumweber vraagt zich af of het publiek kan zien dat er vertrouwen is ontstaan tussen de performers en of dit op het moment van de performance zichtbaar wordt.

§

Het eindeloos zwoegen, krachten verzamelen en centreren. Het balanceren van de lichamen. Het tempo van het leven waarin we voortploeteren, de gesel van de tijd die niet stilstaat. De problemen die je altijd maar weer moet oplossen.

§

De meesten van ons hebben bij circus fantasieën – misschien door representaties in series als American Horror Stories – aan de vrouw met de baard, de zeemeermin, de kleine man of aan een Siamese tweeling.

De magie van het circus, waar de illusionist jouw zorgen laat verdwijnen zoals dat konijn dat hij juist nog in handen had.

§

Sommige mensen hebben zoveel eelt op hun vingertoppen dat ze de dingen niet goed aanvoelen.

§

Maartje Bonarius in haar speech De Staat van het Circus (2022):

‘Weet je, ik dacht altijd dat circus over het bovenmenselijke ging, de realisatie van ‘menselijk potentieel’, maar voor mij gaat het mooiste circus over falen. Dat je iets steeds opnieuw probeert, dat je twijfelt of het wel lukt: kan dit lichaam dat wel?’

§

Kan ik een ander goed opvangen?

Ben ik betrouwbaar?

Ben ik iemand die een veilige omgeving creëert?

Kan ik negentig keer falen voordat iets één keer goed gaat?

§

De ene acrobaat grijpt de ander onder de zwetende oksel beet. Zet de klamme blote voet op de schouder van de ander. Vraagt zich misschien af of die wel deodorant op heeft gedaan, maar dan moet de concentratie worden herwonnen.

§

Ik vind het al moeilijk om in de rij bij de kassa te staan. Om de persoon voor mij te ruiken of te horen ademhalen. Om de tas op de stoel naast me op schoot te zetten, zodat iemand ook kan zitten in een overvolle trein.

In het circus kijk ik naar een lichaam bestaand uit meerdere lijven, dat voortdurend de veiligheid voor elkaar controleert en in elkaar grijpt, tast, beetneemt. Ondersteunt.

De lijven voeren bewegingen uit waarvan je dacht dat het onmogelijk was. Choreografieën die de gebruikelijke ruimte tarten. De zwaartekracht die wordt opgeheven.

Er is iets dat je raakt. De magie, de schoonheid, in het echte leven waarin je zeker weet dat er niet gephotoshopt is, ontvouwd zich hier voor onze ogen. Dat is de kracht van het hedendaagse circus.

Het hedendaagse circus als oefening. Oefeningen in het nabij laten komen van de ander.

Dit essay werd geschreven door Jam van der Aa in het kader van Circus of Critics, een zesdaagse schrijfworkshop waarin onder bevlogen begeleiding van een recensent, een literair schrijver en een redacteur samen onderzocht werd hoe we kunnen schrijven over hedendaags circus. Deze cursusreeks is een initiatief van Domein voor Kunstkritiek in samenwerking met en financieel mogelijk gemaakt door Circuspunt, Festival Circolo, This is not a circus/TENT en Circusstad. Lees ook de inleiding van projectleider en schrijver Saskia de Haas om meer te weten te komen over Circus of Critics, de docenten, de lessen en de voorstellingen die gezien werden.


Beeld: Maartje Bonarius/Tall Tales Company in Square 2.1., copyright Karin Jonkers.