Terugzingen

I

Verbeelden:
het vermogen je iets voor te stellen.

Luisteren:
met aandacht horen.

Eros:
zinnelijkheid.

Klank:
trillingen die binnen het hoorbare bereik vallen.

Tijd:
energie die zich van warme naar koude dingen verspreidt.

Manifest:
bestaand.

II

Ik kan me het luisteren voorstellen, de tonen één voor één tegen mijn trommelvliezen, hoe het fantoomgeluid zich daarna in mijn lijf verspreidt zoals inkt in water, en hoe het water daarna nooit meer hetzelfde is.

Ik kan me de stilte voorstellen in de kamer, licht dat door kleine gaatjes in de gesloten gordijnen binnenvalt, jouw lichaam vlakbij het mijne, met enkele centimeters ruimte tussen ons in als derde aanwezigheid, het tapijt onder mijn voetzolen, en in de hoek een tafel met daarop een vaas met bloemen die we gisteren nog plukten en nu al verwelkt zijn.

Ik kan me voorstellen dat iemand me vraagt of ik met iemand naar bed ben geweest en hoe deze vraag me kortstondig bevriest. Hoe ik als een jonge bambi met mijn ogen sta te knipperen. Hoe ik de vraagsteller de dag erna haat om mijn besluiteloosheid, maar op dat moment met geen van de mogelijke antwoorden op de proppen kan komen. Hoe ik in plaats daarvan nogmaals met mijn ogen knipper en daarna nog een tijdlang de niet-gegeven antwoorden bijhoud in de notitie-app van mijn telefoon, maar ze nooit gebruik.

Ik kan me een wandeling door de vochtige bossen voorstellen, en dat daar vogels wonen.

Ik kan me de stilte voorstellen.

Ik kan me de veelheid aan kleine geluiden die ik als stilte ervaar voorstellen; de zompige stappen en het ruisen, ritselen, knisperen en zoemen. Schimmige vogeldieren die fluweelzacht zingen, en het terugzingen.

Ik kan me de tonen voorstellen die zich een weg naar binnen wiegen, wringen of storten, door mijn cellen en door de lagen rond mijn hart, waar de wolven wonen, die zich nu stilhouden maar zich straks zullen verliezen in de oneindige mogelijkheden van alles.

Ik kan me de rotsen voorstellen. Kleine gele korstmossen, de hoek waar een plantje zich opricht als daad van verzet en daaronder de koele wanden vol onverschilligheid.

Ik kan me een gesprekje in gedachten voorstellen: ‘Hoe graag ik hier ook even met je zou willen blijven praten, ik moet weg. Met wie ga jij naar bed? Ik weet niet of je dit weet, maar er groeit een hele kleine penis op je voorhoofd. Vind je dat lekker? Waarom wil je dat weten? Weet je wat ik zo leuk vind aan deze stad? Dat de mensen hier zo lekker recht voor z’n raap zijn. Wil je dat echt weten? Vind je het fijn om je je dat voor te stellen? Of ben je gewoon ‘neutraal’ geïnteresseerd? Probeer je te kijken of ik onzeker word van zo’n vraag? Vertel het me maar, waarom wil je dat weten?’

Ik kan me een diep gevoel van zinnelijkheid voorstellen. Weer het zonlicht in de kamer, de stilte, de gordijnen nog gesloten, maar nu alleen, wetend dat ik krachtig ben, met niemand die dat kan opmerken. Het zich naar alles uitstrekken van die zinnelijkheid. De vaas is sensueel, de spiegel ook, mijn lichaam, mijn lichaam kan alles, ik ben rustig en krachtig en vrij. Ik verlang niet en tegelijkertijd naar alles. Ik vind het zonde dat ik nu alleen ben, als ik nu seks zou hebben zou het magisch zijn. Ik zal mezelf niet in de steek laten, ik zal mezelf niet in de steek laten, ik zal mezelf niet in de steek laten. Ik ben vrij.

Ik kan me voorstellen dat mijn voeten soeverein hun richting blijven volgen, en dat lopen gecontroleerd vallen is.

Ik kan me de bergen voorstellen, uiteindelijk, die zacht pulserend daar gewoon maar staan. Drummend voor de oneindigheid, eeuwig, langzaam, diep, luisterend.

Ik kan me voorstellen dat de verbeelding de enige ruimte is die een mens toebehoort. Soevereine ruimte, neutraal gebied. Dat die soevereiniteit zich beperkt tot en tegelijkertijd uitstrekt over alles wat een mens kan denken. Dat die wonderlijke vrijheid de enige vrijheid is waarover je beschikt met als voorwaarde dat je niet vergeet dat je erover beschikt. Dat dit soevereine gebied tegelijkertijd een uitvalsbasis is waarvanuit verzet gepleegd wordt tegen de aanhoudende maalstroom van eenvormigheid die op je gedachten inbeukt. Een uitvalsbasis waarvanuit je beelden oproept die zo krachtig zijn dat ze, eens gedacht, niet meer ongedacht kunnen worden. Dat zo’n daad piepklein is en gemakkelijk onderschat wordt vanwege haar fragiliteit. Maar dat duizenden piepkleine verzetsdaden samen een golf vormen van niet eerder gestelde vragen en niet eerder gevormde gedachten en niet eerder gevoelde verlangens. En dat zo lang een andere mogelijkheid denkbaar blijft, ze ook bereikbaar blijft.

Ik kan me voorstellen dat tekst klank wordt. Klanktekstklank, gebaseerd op gloednieuwe ordeningsprincipes.

III

Toen, of hoe het kon dat het vroeger nooit helemaal was.

Nu, nu.
NU.
Het is nu.

Later. Als? Straks. Wanneer? Niet nu. Anders? Kalmer. Je mag steviger in je schoenen staan, statisch, transparant. Wacht even. Later. Nog heel eventjes. Standvastig, handig, kantelend, later, wankelend en statisch: straks. Bedachtzaam, later.

Witte mix.
Stip: hinkelend-stippelend-filterend.
Vind je?
Filterende stippelbaan van witte mixhinder.
Kinderspel.
Sneeuwklokje.
Simpel.

Morgen klinkt alles anders.
Morgen horen we klokjes vol rotsachtige onverschilligheid.
Maar ook een lieflijk spel.

IV

Je iets voorstellen:
gecontroleerd vallen, pulserend, richting stilte.
Het opnemen voor de vogels, die soeverein zijn en fluweelzacht weerkaatsen.

Liesbeth Vreeburg
Liesbeth Vreeburg is harpiste en muziektheatermaker. Ze speelt, denkt na over en schrijft nieuwe muziek. Momenteel werkt Liesbeth aan een essaybundel over het muzikale luisteren en de erotische verbeelding. In het Klank&Komma-lab vindt ze de gefocuste setting en begeleiding voor haar schrijfwerk.