[citaat bezoeker] „Het had geregend, het festivalplein was vrij leeg, desolaat… En daar staan twee heel eenvoudig geklede mensen die in een soort rust iets doen, waar je eigenlijk iets heel spectaculairs verwacht. Een kraak in de muziek, er gebeurt eigenlijk vrij weinig, maar het bouwt wel op. Ik dacht achteraf: is dit nou de publieke opening? Maar dit is wel waar het om gaat: verrassing, intimiteit. Mijn zoon, die is negentien, die denkt, gaan we nou een biertje drinken? Maar hij heeft het wel gezien.”

 Ik voer vijfenvijftig gesprekken. Ik zeg tegen degene die tegenover mij aan mijn bureautje gaat zitten, „Je moet er vanuit gaan dat ik de voorstelling niet heb gezien. Ik wil graag door jouw ogen kijken. Ik wil graag horen wat jij gezien hebt.” En en al snel voeg ik daar het volgende aan toe: „ik zie al mijn voorstellingen tweedehands.”

Dat tweedehands kijken is tof. Een heel aantal bezoekers vraagt me of ik niet heel veel zin krijg om na zo’n gesprek de voorstelling waar het gesprek over ging ook daadwerkelijk, zelf, te zien. Ik begrijp de vraag. Maar het antwoord is nee. Het vermoeden had ik natuurlijk al voordat ik hieraan begon. Maar na een paar dagen weet ik het zeker. Ik hecht even veel waarde aan de getuigenis, aan het kijken door andermans ogen, als aan mijn eigen beleving. Als ik eerlijk ben: misschien nog wel meer.

Gesprek nummer één en twee op vrijdag 5 augustus zijn prettig, open. Een koppel schuift om beurten bij me aan. Het zijn geoefende kijkers. Hij zegt met een lichte teleurstelling in zijn stem dat ze best een heel aantal voorstellingen graag hadden gezien, maar dat die allemaal zijn uitverkocht. Om te vervolgen met: „Dus nu zijn we hier.” Ik, aan mijn kant, ben daar natuurlijk blij om.

Vanaf dag vier plak ik de Instax foto’s die ik na elk gesprek van mijn gesprekspartner neem (de vroegere Polaroids) achter mij op een glazen wand. Het eerste weekend hamer ik ze met een spijker in een houten plaat. Een rituele handeling die onverwachts veel indruk op me maakt. Bezoeker nummer drie heeft haast. Hij heeft geen tijd om te wachten tot mijn kookwekker afloopt en ik zijn woorden aan hem terug kan geven. Hij is, tenminste dat denk ik, al lang en breed begonnen aan zijn volgende programmaonderdeel als ik de foto en de weergave van de ontmoeting waaraan hij deelnam op mijn bord hang.

En dan gebeurt er iets. Één van de driehonderd vrijwilligers van het festival schuift bij me aan. Ze heeft de avond ervoor de openingsvoorstelling gezien en is daar al de hele dag vol van. Het vertellen over een voorstelling, is hem nog een keer zien, hem nog een keer beleven.

Nog voor er tien minuten om zijn, is ze in tranen. Niet om de dansers, hoe precies ze werken. Hoe gemakkelijk het eruit ziet, maar hoe moeilijk het moet zijn. Niet om het helemaal vooraan zitten, de concentratie van zo’n grote groep toeschouwers, in de Brabanthallen, waar je onderdeel van bent, de staande ovatie. Maar om onze ontmoeting. Omdat ik vanavond in mijn openlucht-kamer tegenover haar zit en haar niet één vraag stel, maar een hele reeks. Omdat ik doorvraag.

Ze verontschuldigt zich. Schaamt zich voor haar tranen. „Dat hoeft niet,” zeg ik. „Zo veel ontmoetingen zijn zo onecht,” zegt ze. En tijdens het kijken naar de voorstelling had ze daar even geen last van. In mijn volgende gesprek, gebeurt het opnieuw. Dit keer heeft het weinig met mij te maken en alles met de inhoud van de betreffende voorstelling. Mijn gesprekspartner leeft zich zodanig in het hervertellen in, dat de tranen over haar gezicht lopen. Ze laat zich daardoor niet ontmoedigen. „Het laat je niet koud,” zegt ze, „dat situaties zo zijn.” Om te besluiten met: „Theater maakt veel dingen, ik wil niet zeggen alles, maar wel veel dingen dragelijk.”

Die nacht lig ik wakker. Ik voer alle gesprekken nog een keer. Allemaal hebben ze iets met mij gedaan. Één van de kadootjes is dat het ontmoeten zelf het meeste werk doet. De tijd die het kost, het teruggeven van de woorden. Het nemen van de Instax foto, na afloop. De serie die erdoor ontstaat. Omdat ik van zes uur `s avonds tot tien uur `s avonds beschikbaar ben gaan de achtergronden van licht naar donker en in elk portret zie ik het bijbehorende gesprek.

Één keer aan iemand die je niet kent te mogen vragen, je hebt een kaartje gekocht, of in sommige gevallen gekregen, maar wat is er daarna gebeurd? Wat maakte je mee? Zo min mogelijk in te vullen. Gewoon een keer tegenover elkaar te mogen zitten. En naar de ander te luisteren. Ik vind het een verademing.

Een ander kadoo is dat ik een tweede kans krijg (en een derde en een vierde en een vijfde). Op de openingsavond zie ik namelijk zelf ook een voorstelling. Ik kijk er ontzettend naar uit, koop weken van te voren mijn ticket, maar eenmaal in de zaal voel ik weinig. Ik neem de pendelbus terug vanwege de regen. Met drie bekenden die ook in „het toneel” werken bespreek ik wat we gezien hebben. Nog voor we weer uitstappen en dat wil zeggen binnen vijf minuten, is het mij duidelijk. De keuzes die gemaakt zijn tellen wat mij betreft niet op. Ik ben niet door de voorstelling meegenomen. En daarmee is het af. Mijn ervaring stopt.

Het is deze voorstelling die ik dit festival nog meerdere keren zie, door andermans ogen. Ik word deelgenoot van iemands verdriet om de omstandigheden van het personage, iemands diepe donker waar de voorstelling naar toewerkt, iemands verwondering over dat meisje, helemaal alleen op het podium, en iemands schaamte, in het publiek. In elk gesprek zie ik iets nieuws, iets menselijks, iets onvoorstelbaars. Het stemt me dankbaar.

Ik ontvang in totaal vijfenvijftig mensen in tien dagen, door wiens ogen ik éénendertig verschillende voorstellingen zie. Twee installaties, twee ateliers en drie reguliere voorstellingen in het Josephkwartier, waar ik zelf ook zit. Vier jeugdvoorstellingen. Vier straattheatervoorstellingen. Zeven voorstellingen op festivalplein de Parade, het zogenoemde „tentjestheater” en negen voorstellingen uit de reguliere programmering.

Over negentien verschillende voorstellingen vertelt één iemand. Over acht voorstellingen vertellen twee mensen, over drie voorstellingen drie mensen en over nog eens drie voorstellingen vier. Per dag ontvang ik minimaal vier en maximaal zeven bezoekers. Zestig procent van hen is vrouw, tweeëndertig procent man en acht procent kind. Één op vijf is journalist en schrijft over mij, is vrijwilliger van het festival en op het moment van het gesprek in functie, of is medewerker van het Josephkwartier.

Één iemand wil op de laatste avond van het festival de Instax foto die ik van haar genomen heb mee naar huis nemen, omdat ze het de mooiste foto vindt die in tijden van haar gemaakt is. (Dit is een vrijwilligster.) Voor één iemand maak ik de foto opnieuw, nadat zij met het eerste plaatje niet gelukkig is. (Dit is mijn oude oppas, uit het dorp waar ik geboren ben: de mislukte foto steekt ze bij zich.) Één man heeft op het moment dat ik de foto neem een sigaar in zijn handen. Één houdt losjes een vers gedraaid, nog niet aangestoken shaggie tussen zijn lippen. Één man is midden in een zin en twee mannen hebben hun ogen dicht.

Tot slot: twee mensen zien helemaal geen voorstelling maar willen toch graag met mij in gesprek (op die dag regent het). Één iemand wil mij graag vertellen over een voorstelling die hij op een aangrenzend festival in België zag (Theater aan Zee). En één iemand over een tentjestheatervoorstelling van twee jaar geleden (mijn voorstelling).

Ik ontdek, eenmaal terug thuis, dat er grofweg zes verschillende manieren zijn om de ervaring van een voorstelling te bespreken. Van veel voorkomend naar af en toe: 1. Zintuigelijk (ik zie / ik hoor / ik ruik / ik voel). 2. Als aanmoediging (theater kan een aanmoediging zijn, bijvoorbeeld: meer genieten, je meer inleven, meer empathie tonen, meer contact maken, langer nadenken, langer stilstaan). 3. Intellectueel (dit is wat ik eruit haal). 4. Als vorm (welke vorm wordt er gebruikt en communiceert deze?) 5. Als verwachting (het start of ik kijk met een vooropgezet idee: doet de voorstelling wat hij belooft?) Of 6. Als ambacht (het was ‘knap’). Per gesprek maken ik en mijn gesprekspartners meestal in totaal van drie van deze manieren gebruik. De volgorde waarin verschilt, per persoon en per gesprek.

De kinderen die ik spreek zeggen dingen die ik stuk voor stuk herken. Over de angst mee te moeten doen: „Ik vond het leuk, maar ook een beetje eng, want ik dacht, straks wordt ik gevraagd om mee te doen. Dat gebeurde gelukkig niet.” Over de lengte van een stuk of zo veel honger hebben, dat je bijna niet meer kan kijken: „Ik vond het ook leuk dat ik mee ben gegaan. Maar het was wel lang. En op een gegeven moment had ik heel veel honger.” Of over je voorstellen hoe het is voor degene naar wie je kijkt: „Zelf houd ik niet zo van voorstellingen dansen want dan verstijf ik een beetje. Voor vijf mensen, dat gaat wel. Maar hier zaten er wel vijftig. En hij deed heel veel verschillende danspassen. Dat vond ik wel knap.”

Theatermakers die het publiek opzoeken en hen expliciet vragen om mee te doen zijn dit jaar een thema. Net als voorstellingen waarin kinderen spelen.

Een jonge vrouw vraagt zich af waar dat laatste goed voor is. Ze ziet een voorstelling gespeeld door kinderen over de zaak Dutroux: „De één wil politieagent zijn. De ander koning. Ze spelen. Ik hoop dat zij het als spel zien. Ik hoop dat de details die ik hoor niet waar zijn, maar de meeste dingen die ik hoor komen overeen met wat ik weet. Het maakt me een beetje boos. Spel is op deze manier wel heel echt. Het loopt wel heel erg door elkaar heen.” Uiteindelijk laat ze zich toch raken. „Ja, aan het einde zit ik dan toch te huilen. Om dat meisje, dat nooit meer de wolken zal zien.” Goed uithuilen is evenwel lastig, want andere mensen, want vrienden en zelfs op het toilet van het theater is het druk. Zachtjes verzucht ze: „…en dan moet je nog de Boulevard op.”

Één iemand vertrouwt me aan het einde van onze ontmoeting toe dat ze het gesprek met mij is aangegaan omdat ze zichzelf wilde uitdagen. Ze vertelt over de aanloop naar de voorstelling THE COMMON PEOPLE van choreograaf Jan Martens: „Ik heb getwijfeld, toen ik de oproep voor deelnemers zag, of ik mee wilde doen. Ik kon niet alle data dus ik deed het niet. Maar als ik eerlijk ben durfde ik ook niet. Ook in de zaal, toen ik ging kijken, was ik daar nog wel mee bezig. Wat zou ik in hun plaats doen? Dat was ook een beetje deelnemen. Maar dan veilig.” Een volgende keer zegt ze, durft ze misschien wel. „Theater gaat voor mij over grenzen verleggen.”

Af en toe komt het voor dat een voorstelling speciaal voor één iemand gemaakt lijkt. Dat de intimiteit in het tentjestheater veel verder gaat dan degene voor aanvang ooit had durven denken omdat de voorstelling raakt aan een persoonlijk geheim dat ze niet eerder prijs gaf: „Alles wat de actrice vertelt heb ik voor me gezien. En ze maakte ook grapjes, maar ik was de enige die daarom moest lachen. Of misschien waren het geen grapjes, heb ik ze verkeerd begrepen. Ik had het idee dat ze speciaal voor mij bedoeld waren. En aan het einde, dan blijkt, het gaat niet om die voorstelling die geen voorstelling is en niet over die film, die ze navertelt, met al die details, van het begin tot het eind. Het gaat over relaties. Over de twijfel die je daarin op een bepaald moment kunt hebben. …ik voelde mij opeens begrepen.”

Soms ook komt het voor dat een bezoeker er meteen achter komt dat ze niet de enige is: „Al voor aanvang begon het. Het plein, de mensen die ik tegenkwam. De tekenaar, die ik voor het eerst in het echt zag. De voorstelling begon met muziek. Één toon. En een tekening. Één lijn. En ik dacht eigenlijk meteen, die tekening wordt voor mij. Ik herken het gevoel. Wat gaat er gebeuren? Je weet het nog niet, maar op een goeie manier. En hij tekende een berg. En hij tekende een vrouw. En die vrouw, dat was ik. En weer dacht ik, die tekening is voor mij. En toen was hij af en werd hij verloot. 4640. Niet 4648. En die jongen en zijn moeder, die dat nummer hadden, waren blij. Hij zei: „Wat bijzonder, dat klopt! Die tekening gaat over mij.”

Bij sommigen is de herkenning abstracter en kost het wat meer moeite: „Dat is zot. Dat is dans. Blijkbaar. Ik vind dat wel interessant.” En even later: „Op een gegeven moment, geef ik me gewonnen. Alsof ik een gevecht met die dans aanga. En dan geef ik mij gewonnen. Dan gebeurt er iets. Dan begint het tegen mij te spreken. Dan pakt het mij bij de kloten. Om het maar even zo te zeggen.”

 Sommige mensen hebben het nodig om even weg te zijn. Even op een totaal andere plek: „We kwamen van de koffie en de soep, bij de ouders. Een routine. Ik was een beetje afgedraaid. Ik had behoefte aan een verrassing. Aan afschakeling.” Ook als het in eerste instantie niet uitnodigt. „De man voor de tent had helemaal geen verhaal, geen folders, niks, dus we waren al verder gelopen. Maar toen dacht ik, ik heb tien minuten, ik wil het doen. In de tent zat een tent en een man op zijn kop en een spiegel op de grond waarin je hem kon zien. Dat gaf echt even een ander perspectief. Ja, zelfs de dagen erna, in de trein, op het werk, heb ik hier nog aan gedacht.”

Sommige mensen komen helemaal niet toe aan theater: „Hij wil graag in het festivalboekje kijken. Ik vind het leuk om een beetje rond te dwalen en dingen tegen te komen. Dus, we deden het allebei. We liepen hiernaartoe èn we keken wat we tegenkwamen.” Deze twee jonge bezoekers hebben weinig geld en veel honger. Ze eten lekker. En na het eten ontstaat er een gesprek: „En toen zei ik, dat we het juist uit zouden moeten maken als we heel blij zijn. Maar daar had ik helemaal niet over nagedacht. En het raakte hem heel erg. Dus toen zijn we weggegaan. Hier om de hoek hebben we gepraat, onder een afdakje. Het was gewoon stom. Ik wil het helemaal niet uitmaken.”

Met hem praat ik eerst een tijd om te onderzoeken of er een richting is waarin we het gesprek überhaupt aan willen gaan. Ik vind het spannend zijn twijfel te onderzoeken: „Als ik op een festival kom vind ik het vaak lastig om te één voorstelling kiezen,” zegt hij, „om te weten wat er komt. Eigenlijk kan je nooit weten wat er komt en ik heb vaak het gevoel dat ik zo veel mis. Ik heb niet vaak het gevoel, als ik iets gezien heb, dat het de maker iets uitmaakt. Ik denk niet dat ik iets kan teruggeven. Ik mis dat gevoel, misschien het gesprek, of in eerste instantie de connectie. Nou ja, behalve nu dan,” zegt hij, „op dit moment, met deze openheid, nu realiseer ik mij dat.”

Ik ontmoet ook minder ingetogen types. Zoals een knap gekapte dame die heel snel en heel veel praat. „Ik kom op de Parade heel veel verschillende mensen tegen,” zegt ze. „En ik spreek ook heel veel verschillende mensen. Ik rol, als het ware van gesprek naar gesprek. Het ene moment sta ik met mijn dochter te praten en dan weer met een vriendin van haar.” Tussendoor: „Hee! De burgemeester!” En dan, terug naar mij: „De makers van voorstellingen, tijdens hun voorstelling ontmoet ik die niet. Nee, zo voelt het niet voor mij. Maar ik leef wel met ze mee. Dat voel ik. Dat gaat in een voorstelling eigenlijk makkelijk. Even de diepte in. Veel makkelijker, dan in een gesprek.”

Op dag twee wil iemand het hebben over blues in boxes nr. 02/12. Mijn eigen werk. Het is mijn negende gesprek. Ik zeg dat ik dat moeilijk vind, maar dat ik het wel wil proberen. Ik ben natuurlijk ook nieuwsgierig. „We hebben toen ook met elkaar gesproken,” zegt ze. Meteen al voel ik mij al onveilig, want ik weet het niet meer. Ik kan het niet meer terughalen. De korte weergave van ons gesprek die ik uiteindelijk voor haar maak is deze: ‚Je hebt je eigen leven en je eigen herinneringen en daarmee vul je in wat je ziet.’ Om te vervolgen met: ‚De rouw in deze voorstelling was zo vers, dat moment in de tijd vond ik herkenbaar. Maar ik realiseerde me ook: ik ben daar eigenlijk al geweest. Ik ben daar eigenlijk al voorbij. Dat troost.’ Ik schrijf het op en zij accordeert het. Maar of dit echt is wat we gezegd hebben, dat weet ik niet.

Want dit wat ze letterlijk zei was dit: „Ik realiseerde me dat ik zo veel verder was in mijn eigen rouw dan jij.” En ik antwoordde: „Nee, dat zie je verkeerd. We hebben het niet over mijn rouw, we hebben het over een voorstelling die ik gemaakt heb.” Wat ik dacht was: dat is iets anders. Wat dacht was: ik ben er blijkbaar goed in geslaagd dat gevoel te transformeren naar een voorstelling. Wat ik dacht was: we gaan het toch gewoon hebben over mijn werk, niet over mijn privé? Tragikomisch vind ik, achteraf, omdat het precies dit is wat ik van de bezoeker vraag. Ik wil het niet hebben over de voorstelling als objectief gegeven. Ik wil het niet hebben over wat de bezoeker ervan vindt. Ik wil het niet hebben over theater: ik wil het hebben over het leven.

Maar zodra het mij zelf te dichtbij komt raak ik van mijn pad. Ik raak verstrikt in mijn eigen gedachten. Ik luister niet meer, ik probeer het gesprek een andere kant op te sturen, ik raas van binnen. Ik ben bang.

Zeven dagen en éénenveertig gesprekken verder. Mijn laatste gesprek van de tweede zaterdagavond gaat over een jeugdvoorstelling: „Het klinkt als een verhaaltje voor het slapengaan,” zeg ik. En hij zegt: „Zo voelde het ook, een verhaaltje voor het slapengaan. Het was heel leuk gespeeld, met veel humor. Maar er was ook die spanning. Die niet uitgesproken wordt. Die twee kinderen die wachten… Daar zat ook een intens verdriet onder, dat voel je,” zegt hij. „Ik heb een kleinzoon van die leeftijd. En zijn ouders zijn gescheiden. Dus je ziet het heel dichtbij komen. Dat trieste, daar kies je niet voor in een voorstelling. Daar ga je niet voor. Maar het geeft wel een extra dimensie. Als het gebeurt, als je zoiets voelt.”

Als het gesprek is afgelopen (ik heb de woorden teruggegeven) maakt hij geen aanstalten om terug naar zijn gezelschap te gaan. Hij heeft geen haast, blijkt. Hij is nieuwsgierig.

Hij wil graag weten, waarom ik hier zit. Ik vertel hem dat ik toneelschrijver ben. En dat mijn vak me soms een beetje tegenstaat. Dat de de manier waarop het werkt me soms benauwt. Je maakt iets omdat het je interesseert. Omdat het je bezig houdt. Soms werk je ergens een paar dagen aan. Maar vaker maanden. Of jaren. Als je geluk hebt, en godzijdank heb ik dat, kan je het vervolgens op een aantal plekken tonen. Als je de tijdsgeest een beetje aanvoelt, is het zelfs mogelijk dat je er (deels) mee in je onderhoud voorziet. Na vijf jaar spelen op de Boulevard, mijn werk was in de programmering te zien van 2010 tot en met 2014, heb ik er behoefte aan te onderzoeken wat het geeft als ik de stap van produceren oversla. Als ik direct contact zoek. Ik vertel hem dat het festival precies op dat moment, op zoek is naar iemand die de bezoeker kan helpen „verteren” en dat het me goed bevalt, een keer naar buiten te kijken, in plaats van naar binnen. Een keer niet via een voorstelling te communiceren. Maar gewoon, rechtstreeks.

Het klinkt stoer maar het voelt kwetsbaar. Zo te spreken over mijn motivatie. Over wat ik doe. En over wat voor rol ik in wil nemen. Ik merk dat ik mij niet alleen persoonlijk wil verantwoorden. Ik zoek ook naar maatschappelijke verantwoording. Mijn gesprekspartner noemt het „de eenzaamheid van de maker”. En dat raakt me. Het doet me denken aan een interview met Arnon Grunberg. Grunberg zegt daarin dat hij als schrijver in de scènes die hij schrijft intimiteit zoekt: maar dat hij er absoluut niet bij wil zijn als de lezer die gaat lezen. Intimiteit, kwetsbaarheid, verdriet. Literatuur, maar ook theater maakt het mogelijk deze emoties individueel te beleven. Het is „alsof” dus het is veilig.

En dan zijn er negen dagen voorbij. Het is zondag. De laatste zondag. Ik voer nog vier gesprekken. Één gesprek gaat over een installatie waar ik al veel over gehoord heb en die ik vanachter mijn bureautje elke avond voorbij zie komen. „Je loopt, met een spiegel op je neus en je kijkt naar de lucht. Je ziet eigenlijk alles wat er boven je is. Ook de lelijkheid, de plafonnetjes en de lampenbakken. Er is niks toegevoegd,” zegt mijn eerste bezoeker van de dag. Om te vervolgen met: „Ik voel me al vrij snel misselijk, als een beginneling ben ik de grond onder mijn voeten kwijt. Moet ik even kijken, even zien waar ik sta. Even stilstaan. De aarde voelen. Ik zweefde. Blijkbaar is mijn zien zo sterk, is mijn inleving zo sterk dat ik letterlijk door de lucht loop. Zo dicht bij de lucht, bij de natuur, bij de bomen. Zo dichtbij dat ik denk dat ik ze aan kan raken. Dat ik ze kan pakken.” Ze kijkt me aan terwijl ze de conclusie trekt: „Ik wil dit overal doen!”

De vormgeefster van het Josephkwartier is minder zeker van haar zaak. Ze heeft een voorstelling gezien die zo beeldend is, dat ze eigenlijk niet weet of ze er wel woorden aan wil geven. Ik ben nieuwsgierig dus ze doet het toch. „Het is pikkedonker,” begint ze. „Sommige mensen vallen ook bij binnenkomst. Je ziet een vorm waarvan je niet precies weet wat het is. Een mens, een danser, dat zie je wel. Maar het wordt nooit een functioneel lichaam. Geen lijf waar je van houdt, geen hoofd, mond, voeten, handen, zoals je ze nodig hebt om te communiceren. Dat dienstbaar is. Het wordt met heel veel zorg getoond. In vijftig minuten. Dat is fijn. Want je moet even de tijd vinden in jezelf om ernaar te kijken. Je voelt ook dat het het publiek wat kost. Je wordt niet vermaakt, of aangesproken,” zegt ze. “Maar het is ook veilig. Er is een stoel waar je op zit, een tijd waarin je kijkt, in de wereld die normaal voorbijraast.” Wat er gebeurt in het publiek, daar had ze tijdens de voorstelling nog niet over nagedacht. Dat doet ze pas bij mij aan tafel. Ze is blij.

En dan is het er nog het laatste gesprek. Met Joost, eerder bij het festival betrokken als speler, dit jaar in de organisatie als stagiair. We praten over het tafeltjestoneel van Benjamin Verdonck. „Het is heel pretentieloos. Hij vertelt gewoon een anekdote en hij trekt aan die touwtjes (hij beweegt daarmee abstracte vormen die een soort dorp vormen of een stadje, dat zit heel ingenieus in elkaar) en daar kijk je dan naar. Voor mij opent zo’n voorstelling iets. Het opent het denken.” Dat zou een mooi slot geweest zijn. Een mooi statement. Maar het echte slot van dit gesprek doet mij, als ik eerlijk ben, nog net een beetje meer plezier. Namelijk Joost, die er ondanks zichzelf het volgende aan toevoegt: „En tegelijkertijd, is het natuurlijk ook gewoon een poppenkastje.”

Met dank aan alle mensen die mij in vertrouwen namen, alle makers die dit jaar voorstellingen maakten waarover mensen mij zijn komen vertellen en natuurijk de organisatie van het Josephkwartier & Theaterfestival Boulevard.